Onder zwiepend hoge bomen,
Zit ik hier heel licht-gewicht,
Zelfs nadat ik heb genomen,
Grote happen tegenlicht.
Over waterpaden dragen,
Kistenvol en aardezwaar,
Telkenmale weer die vragen,
Een voor een en naast elkaar.
Tussen planken rot en zacht,
Ledig ik mijn diepste wezen,
Kruip ik in jouw warme vacht,
Herstellend traag tot aan genezen.
Nu weer verder, dra en voort,
Als een vogel vrij en buiten,
Tot er eentje van jouw soort,
Ooit eens anders zal besluiten.